
In de aanloop naar het schrijven van deze recensie heb ik mezelf dikwijls afgevraagd of ik wel de juiste persoon daartoe ben. Ik heb namelijk een speciale band met “Internal Exile” uit 1991, het tweede soloalbum van Fish nadat hij Marillion had verlaten. Het gevoel dat de negen nummers bij me losmaakt is iets dat z’n weerga niet kent. Ik kreeg de cd cadeau toen ik vijf maanden na m’n herseninfarct van het ziekenhuis overgeplaatst werd naar een revalidatiecentrum 200 km hier vandaan. Ik had het daar gelukkig ontzettend naar m’n zin. Het betrof een fris en fruitig kinderrevalidatiecentrum waar zeker honderd kinderen behandeld werden en waar het personeel buitengewoon aardig was. Een peuter noemde me vaak opa en als de kids naar school waren had ik samen met haar volop de aandacht van de verzorgsters. Tegen die achtergrond luisterde ik bijna dagelijks naar “Internal Exile”. Neem me maar niet kwalijk dat ik de dingen een beetje uit het lood zie. Voor mij is de cd de soundtrack van de start naar een nieuw leven maar ik zit hier niet om herinneringen op te halen. Let’s talk about music lads.
Velen vinden “Internal Exile” een wisselvallig album met enkele goede nummers, een stel redelijke en een paar zwakke. Ik zie het uiteraard een stuk positiever. Nee, “Internal Exile” is in mijn ogen niet wisselvallig maar afwisselend.
Dat ik van de betekenis van zowel de albumtitel als de strekking van de songteksten zo goed als niks meekreeg, lag in schril contrast met vroeger. Als het album in m’n ‘vitale’ jaren was uitgekomen, had ik alles tot ver achter de komma uitgeplozen. Dan had ik vast ergens gelezen dat de titel slaat op het feit dat Fish als voorstander van een onafhankelijk Schotland zich een verbanneling voelt in eigen land, dat hij daarom als Schot op het hoesje staat afgebeeld. Dan had ik ook ontdekt dat de tekst van het titelnummer over deze gevoelens gaat en dat in Credo over globalisering gezongen wordt. In Tongues hoorde ik Fish weliswaar flink bijtend zingen, pas later begreep ik dat hij zich er kwaad maakt op z’n voormalige platenmaatschappij EMI. Het fijne aan Fish is dat hij altijd rake teksten weet te schrijven.
Gedurende de zeven maanden die ik op het centrum verbleef, moest ik het dus uitsluitend doen met het muzikaal gebodene van het album en dat was koren op mijn molen. Op “Internal Exile” brengt Fish een gedreven mengeling van progrock en Keltische muziek welke naar voren komt in een rauw gitaargericht geluid dat op momenten wat weg heeft van de Marillion albums “Misplaced Childhood” en “Clutching At Straws”. Ook zijn er ballads en zelfs popsongs te horen. De wijze waarop de nummers zijn gecomponeerd is sowieso vanuit een songmatige gedachte en juist de overload aan pakkende hooks geeft het album z’n kracht.
Het album opent overtuigend met Shadowplay waar voor mij hetzelfde vuur oplaait als in Assassing van “Fugazi”. Vooral het zwierende stuk met de daverende Keltische drums is een ware aanslag op je smaakpapillen. M’n revalidatiearts nam zelfs onverklaarbare contracties waar in m’n spierengestel maar goed. Het daaropvolgende Credo heeft ook zo’n aanstekelijke vibe. Het is een iets toegankelijker nummer dat mede door de glansrol die Fish er zelf vertolkt, uitgegroeid is tot publiekslieveling tijdens live optredens.
Dat Fish met z’n expressieve stem altijd een fonkelende ballad weet neer te zetten mag je een zegen noemen. Op “Internal Exile” presenteert hij er maar liefst drie, dat wil zeggen twee geweldige en een twijfelachtige. Just Good Friends (Close) is een lekker meeslepend nummer met een beklijvende zanglijn en een heerlijke gitaarsolo, terwijl Dear Friend ook de toppen der zaligheid bereikt maar Favourite Stranger kan niet anders dan omschreven worden als functioneel saai. Laat me het je uitleggen. Het lome nummer zit ingekneld tussen een gave ballad en een vlotte popsong met een geinig stel woorden, een leuk stukje accent en een killer-refrein. Om beide buurmannen goed uit de verf te laten komen is het wijs dat het tussenliggende nummer niet al te spectaculair is. Voilà Favourite Stranger.
Het lekkerste nummer van het album vind ik Tongues, absoluut. Veelvuldig heb ik in gedachten meegedaan met de wolfsgeluiden van Fish. Een vermakelijk nummer met een even slepende als dampende groove. Het titelnummer Internal Exile is dan weer een gevalletje apart. We horen behoorlijk vlotte folk in een stijl waar viool, accordeon en whistles de boventoon voeren. Vooral de snelle vioolloopjes hebben het. Met Something In The Air sluit het album af, dat wil zeggen de CD versie want de LP moet het stellen zonder deze cover van Thunderclap Newman. Ik moet eerlijk zeggen dat ik me nooit echt gestoord heb aan deze magere track met z’n discodrums.
Al met al is “Internal Exile” een album dat bij mij de gemoederen buitensporig veel heeft bezig gehouden. Het heeft me goed geholpen met het accepteren van m’n lot.
He could have been you
He could have been me
He could have been anybody
But he was born lucky
© Dick van der Heijde 2022